De Fokker G.I werd in 1936 door Fokker op eigen initiatief gebouwd, als concurrentie op de Franse markt. Het Franse Armee L'air wilde namelijk een nieuw jachtvliegtuig. Koolhoven had zich al aangemeld, en Fokker wilde daar van een graantje meepikken. Het nieuw ontworpen vliegtuig was een opzienbarend ontwerp. Met twee staartbomen en een grote bewapening werd het een stukje Nederlandse vliegbouwkunst wat nog niet eerder was voorgekomen. Op de Parijse Luchtvaartsalon trok het al gelijk de aandacht van de vele journalisten die ernaartoe gekomen waren. De Fokker G.I kreeg als bijnaam "Le Faucher", de maaier. Men doelde hierop de grote en voor die tijd zware bewapening. Het was een jachtkruiser. Hij werd zo genoemd omdat het een soort tussenvliegtuig was, tussen een jager en een bommenwerper. Hij kon namelijk ook als jachtbommenwerper worden ingezet met een bommenlast van 400 kg.
Al deze gegevens liet de Fransen koud. Ze hadden er helemaal geen interesse in, en Fokker wilde het plan in de doofpot stoppen, omdat er toch geen afnemers waren. Maar toch bouwden ze het vliegtuig verder, doordat de LVA interesse had getoond. Ze gingen dus verder met het bouwen en het prototype, de X-2, koos op 16 maart 1937 het luchtruim. Het bleek een uitstekend vliegtuig, dat zich zeker met tijdgenoten moest kunnen meten. Voor de bewapening werd eerst gekozen voor twee Madsen 23 mm kanonnen en twee 7,9 mm Madsen machinegeweren in de neus en een Madsen machinegeweer achter in de cockpit. Het toestel gaf aanvankelijk weinig problemen, maar al snel bleken de gekozen Hispano Suiza motoren door oververhitting een probleemkindje te worden. Ze verbruikten namelijk in vier testvluchten ongeveer 30 liter olie. Uiteindelijk konden de problemen alleen maar worden opgelost door te kiezen voor andere motoren. De keuze viel uiteindelijk op de Pratt & Whittney Jr. SB4-G Wasp. Het prototype dat hierop werd gebaseerd, kreeg vreemd genoeg dezelfde aanduiding, X-2.
Ondertussen was in Nederland de herbewapening op gang gekomen en de LVA ging op zoek naar nieuwe vliegtuigen. Zo kwamen ze bij een vertrouwd adres terecht, namelijk bij de Fokker fabrieken. Ze zagen daar wel wat in de Fokker G.I, en plaatste een order voor 36 stuks. De eisen van de LVA waren echter wel, dat hij werd uitgerust met de Bristol Mercuri VIII. Hierdoor moesten de twee rompen wat worden verbreed, en moest hij wat hoger op zijn poten staan. Ook de bewapening werd wat aangepast. Door de eisen van de LVA, werd er gekozen voor 8 7.9 mm Brownings in de neus, en een 7.9 mm Browning in de staart.
Zoals gezegd kon het vliegtuig 400 kg aan bommen meenemen, maar alleen de eerste vier toestellen voor de LVA zijn zo uitgerust. Als registratie kregen ze de nummers 300 - 335. Ook het buitenland toonde interesse. Spanje bestelde een serie van 26 stuks, maar die zijn nooit geproduceert, omdat de burgeroorlog toen al was afgelopen. Finland bestelde er ook 26, maar die konden nooit aan Finland worden afgeleverd. Dat kwam door de Fins - Russische oorlog die in de winter '39/'40 was uitgebroken. Er was echter al wel aan de bouw ervan begonnen. Daarom kregen ze de aanduiding Finse G1's. Fokker was bang dat ze ermee bleven zitten, maar in maart 1940 kocht de LVA de Finse G.I's die de registraties kregen met de nrs. 341 - 345.
De Fokker's G.I "Wasp" kregen andere motoren, namelijk de Wasp motor. Met deze motor was ook een van de prototypes beproefd, en vonden ze de prestaties wel voldoende. Toch, als ze een motor hadden gekozen met bijv. 1000 pk, zouden de prestaties een eind toenemen. Ze zouden dan ongeveer gelijkwaardige tegenstanders hebben in de Meidagen. Toen de oorlog uitbrak, waren er nog maar een paar afgeleverd. Later zijn er nog enkele gereedgekomen en aan de sterkte toegevoegd. De bewapening was ook iets anders, namelijk geen 8 mitrailleurs, maar vier in de neus. Later is deze serie nog afgebouwd voor de Duitse Luftwaffe, die er nog verscheidene eskaders mee heeft uitgerust.